banner-ipa_2.jpg

Waarom de ACLVB een interprofessioneel akkoord wil

25/03/2021 - 15h

De ACLVB steunt de informatieacties over de noodzaak om tot een interprofessioneel akkoord 2021/2022 te komen. Wij roepen niet op tot een werkonderbreking. Allereerst willen wij de bevolking voldoende informeren over de kwesties die voor het IPA aan de orde zijn (loonsverhogingen en eindeloopbanen) en over de invloed van de verloning op de vormen van uitgestelde bezoldiging (werkloosheid, ziekte-uitkeringen, pensioen).

Wij vestigen ook de aandacht op de chantage die door de werkgevers wordt uitgeoefend door de verdeling van de welvaartsenveloppe (verhoging van de sociale uitkeringen) te koppelen aan het afsluiten van een IPA.
 

Hogere lonen zijn goed voor de werkgelegenheid

De wet van 1996 heeft een negatief effect op de prestaties van de Belgische economie en dus op de werkgelegenheid. De lonen moeten worden verhoogd om bedrijven ertoe aan te zetten hun productiviteit te verhogen op basis van innovatie, en niet langer door werknemers onder onhoudbare druk te zetten.

Loonsverhogingen = verlies aan concurrentievermogen van onze bedrijven ten opzichte van de ondernemingen in de buurlanden. Die pseudo-evidentie maakte het afgelopen decennium opgang. Dat kwam tot uiting bij de verstrenging, in 2017, van de wet van 1996 op de loonnorm. Sindsdien is het voor ons bijna onmogelijk geworden om over ernstige loonsverhogingen te onderhandelen.

Toch tonen meer en meer wetenschappelijke studies aan dat de wet van 1996 nadelig is voor onze economie.
 

Binnenlandse consumptie

Het jarenlang gevoerde beleid van loonmatiging heeft geleid tot een stagnatie van het beschikbare inkomen van de werknemers. In het afgelopen decennium zijn de reële lonen niet gestegen. Erger nog, in sommige periodes zijn ze zelfs gedaald. Als we het bruto binnenlands product (bbp) van België bekijken, zien we nochtans dat bijna de helft van de totale uitgaven werd gemaakt door particuliere huishoudens. Dat komt neer op meer dan het dubbele van de investeringen van de bedrijven en ook meer dan het dubbele van de inspanningen van de overheid. Met andere woorden, de particuliere consumptie is de belangrijkste motor van de binnenlandse vraag. Het feit dat de Belgische economische groei onder de regering-Michel drie jaar onder het Europese gemiddelde lag, is een rechtstreeks gevolg van de loonmatiging.

Als we willen voorkomen dat België achterop geraakt in de cruciale jaren van economisch herstel die voor ons liggen, moet het beschikbare inkomen worden verbeterd. Met de huidige tekst van de wet van 1996 is dat gewoonweg niet mogelijk.
 

Maximale druk

Naar onze mening moet het begrip concurrentievermogen zelf worden herbekeken. Om concurrentieel te blijven, moet onze economie een reeks andere comparatieve voordelen ontwikkelen, waaronder innovatie en de waardering van het menselijk kapitaal.

België is nog steeds een van de meest productieve landen ter wereld. De wet van 1996 vermindert echter ons voordeel, omdat ze uitsluitend op loonmatiging is gebaseerd. De productiviteitsgroei bij onze Duitse, Franse en Nederlandse buren is dubbel zo groot als in België. In de OESO zelfs gemiddeld drie keer zo hoog. Dit is niet meer het terrein waarop we slag moeten leveren.

Als het om werkdruk gaat, zitten we aan het maximum van wat we van vrouwen en mannen in bedrijven kunnen eisen. Productiviteit mag ook niet langer een doel op zich zijn.
 

Negatieve spiraal

Door deze verregaande vorm van loonmatiging en een negatieve spiraal van lagere lonen, dreigen we onze voorsprong te verliezen. De productiviteitsontwikkeling vertraagt en de gezinnen hebben minder koopkracht, wat de (lokale) economie niet ten goede komt. De wet van 1996 lijkt dus enkel een negatieve impact op onze economie te hebben. Bovendien toont corona aan dat het begrip productiviteit niet op dezelfde manier kan worden toegepast in bijvoorbeeld de sector van de non-profit. Die jobs moeten aantrekkelijker en minder zwaar gemaakt worden via hogere lonen en bijkomende aanwervingen.
 

In de prullenmand

Aan vakbondszijde kan de situatie volgens ons niet beter worden samengevat dan met de woorden van professor Paul De Grauwe (London School of Economics) in een opiniestuk in De Morgen op 2 maart: “De wet van 1996 is gebaseerd op een verouderde economische opvatting die het moet weten van kostendrukking. Die leidt tot een negatieve spiraal van lage lonen en onaantrekkelijke jobs. We kunnen ons beter bevrijden van dit ouderwetse economisch paradigma en de loonnorm in de prullenmand gooien.”
 

Een goed brutoloon beïnvloedt je toekomst

Onderhandelen voor een goed IPA gaat niet alleen over een directe loonsverhoging. Het gaat ook over bijkomende sociale rechten. Hogere brutolonen betekenen automatisch meer middelen voor de sociale zekerheid. Je brutosalaris van vandaag is bepalend voor je pensioen van morgen, net als voor je werkloosheidsuitkering of ziekte-uitkering.

Omgekeerd zal een laag brutoloon gedurende je hele loopbaan gevolgen hebben. Voor sommige vrouwen die altijd deeltijds hebben gewerkt, kan dat een aanzienlijke inkomensdaling betekenen wanneer zij met pensioen gaan. Waar de loonkloof tussen mannen en vrouwen tijdens het beroepsleven ongeveer 20% bedraagt, loopt ze op tot ongeveer 30% op het ogenblik van het pensioen. Dat verklaart waarom de vakbonden campagne voeren voor een bruto- en niet voor een nettoverhoging. Een bedrijfswagen, een fietsvergoeding, maaltijdcheques, enz. verhogen wel je koopkracht, maar leveren je niets op qua sociale rechten. Je pensioen wordt er geen euro hoger door, noch je eventuele ziekte- of werkloosheidsuitkering.
 

De welvaartsenveloppe gegijzeld

Om onze eisen inzake loonsverhoging te temperen, gijzelen de werkgevers de zwakste uitkeringstrekkers. Ze koppelen het IPA aan de verdeling van de welvaartsenveloppe.

De regering vertrouwt de sociale partners de verantwoordelijkheid toe over de verdeling van de welvaartsenveloppe, zodat de inkomens van werklozen, zieken en gepensioneerden gelijke tred houden met de loonontwikkeling. De indexering van de sociale uitkeringen is niet voldoende.

Volgens de wet moeten de sociale partners uiterlijk op 15 september van elk even jaar de regering adviseren over de toewijzing van het budget. Voor de komende twee jaar is ongeveer 625 miljoen euro uitgetrokken voor de verhoging van de vervangingsinkomens (uitkeringen) en iets meer dan 88 miljoen euro voor sociale bijstand (bijvoorbeeld het leefloon dat door het OCMW wordt betaald). De vakbonden verkiezen die middelen te gebruiken om de laagste uitkeringen op te trekken, om zo de armoede beter te bestrijden. De werkgevers weigeren echter om binnen de wettelijke termijn een gezamenlijk advies aan de regering voor te leggen. Zij hopen dat de vakbonden zullen instemmen met een bescheiden loonsverhoging in ruil voor een verhoging van de sociale uitkeringen. Kortom, ze proberen de werkenden tegen de niet-werkenden uit te spelen. Dat is des te minder aanvaardbaar omdat de regering, als zij het roer overneemt, bijvoorbeeld om electorale redenen zou kunnen besluiten gepensioneerden boven werklozen te verkiezen, terwijl wij de armsten willen helpen.
 

De wet op de vrijwaring van het concurrentievermogen

De reden waarom wij aandringen op een hervorming van de wet van 1996, is dat ze de berekening van de loonmarge oplegt op basis van gedeeltelijke gegevens. Ze houdt geen rekening met de loonsubsidies die de overheid toekent aan bedrijven. In 2019 bedroegen die 8,4 miljard euro.

Met andere woorden, wanneer men de loonkost met die van onze buurlanden wil vergelijken, gaat men ervan uit dat de Belgische bedrijven die 8,4 miljard euro die hun concurrentiepositie versterken zelf moesten betalen.
 

Geen matiging van dividenden

De huidige toepassing van de wet van 1996 leidt tot een ondraaglijke discriminatie ten koste van degenen die leven van de inkomsten uit hun bezoldigd werk.

In artikel 14 van de wet wordt voorzien in de mogelijkheid om een gelijkwaardige inspanning te vragen voor andere inkomsten, met name voor dividenden die aan aandeelhouders worden uitgekeerd. Vreemd genoeg heeft sinds 1996 geen enkele regering het ooit billijk geacht artikel 14 toe te passen om het concurrentievermogen van onze economie te helpen ondersteunen. Om La Fontaine te parafraseren: naargelang je machtig of miserabel bent zullen politieke beslissingen je meer of minder doen bijdragen tot de gemeenschappelijke inspanning.

Doordat de winsten van de ondernemingen slechts in zeer geringe mate (0,4%) aan loonsverhogingen kunnen worden besteed, komen zij dus volledig in de zakken van de aandeelhouders terecht.

Choisissez un secrétariat CGSLB près de chez vous :
Ou trouver votre secrétariat en utilisant la carte